interview met Nico de Fijter Trouw 20 maart 2010

Nadat hij tegen de regels in citeerde uit een gesprek met de koningin, moest VVD’er Arend Jan Boekestijn eind vorig jaar de Kamer verlaten. ,,Ik dacht: O, o, o, wat moet ik nou doen? Komt het wel goed?” Nu heeft hij een column, hij schrijft opiniestukken, verschijnt op tv en radio, en geeft lezingen. ,,Daar ben ik ontzettend dankbaar voor.”

De haren nog nat, de ogen wat slaperig, een boterham met kaas op z’n bordje – Arend Jan Boekestijn is wat langer in bed blijven liggen. ,,Het was drie uur vannacht. M’n column voor Elsevier moest af. Maar ik wil het gewoon goed doen. Ik wil alles goed doen. Dus dan zit ik weer tot diep in de nacht boven op m’n kamertje te schrijven.”

Zo ging het al toen hij universitair docent in Utrecht was (,,Dan zat het gezinnetje hier beneden gezellig naar zo’n zaterdagavond detective te kijken en was Arend Jan boven nog aan het werk”). En zo ging het ook toen hij, van 2006 tot 2009, Tweede Kamerlid was voor de VVD.

Maar dat het nu nog steeds zo gaat, dat had Boekestijn niet durven dromen. ,,Toen ik uit de Kamer stapte dacht ik: O, o, o, wat moet ik nou doen? Komt het wel goed? Maar de volgende dag al belde Elsevier om me een column aan te bieden. Jeetje, dacht ik, zou het dan toch zo zijn dat er nog een leven voor me is? Nou, dat leven is er, kan ik je vertellen. Man, ik heb m’n eigen winkeltje. Ik schrijf m’n column, opiniestukken, ik verschijn op tv en radio, ik geef lezingen. Daar ben ik ontzettend dankbaar voor. En er is nog meer. Als Kamerlid reisde ik nogal veel en dat reizen was ik gaan missen. Maar wat gebeurt er? Word ik ineens gebeld of ik mee naar Afrika wil, en naar Afghanistan! Dat is toch ongelofelijk? En nu denk ik zo langzamerhand: Jeetje, Boekie, wat een mazzelkont ben je toch. Het lijkt erop dat ik een heel onafhankelijke denker kan worden, met een eigen toko, waarmee ik boterhammen voor m’n dochters kan kopen. Ik kan leven van m’n pen. Dat is toch heel bijzonder, vind je niet? Want weet je, normaal is het zo: dan ben je Kamerlid, stop je ermee en dan belt niemand je meer.”

Dat vertrek uit de Tweede Kamer, afgelopen november, volgde toen Boekestijn tegen de afspraken in citeerde uit het gesprek dat hij en een groep andere Kamerleden met koningin Beatrix hadden gevoerd.

Dat Arend Jan Boekestijn Kamerlid zou worden, lag niet echt voor de hand. In de twee decennia voor zijn overstap naar de politiek was hij universitair docent geschiedenis aan de Utrechtse universiteit. Dat ging hem goed af. De collegezalen zaten vol. ,,Ik was natuurlijk gewoon een provinciaal universitair docentje in Utrecht. Dat was een prachtige baan. En toevallig kan ik goed college geven, ik had heel veel studenten. Ik voelde me bevoorrecht. Maar de universiteit is ook een ivoren toren. Je moet vooral ook de samenleving in gaan, naar buiten. Mensen op de universiteit denken ook dat zij de enigen zijn die slim zijn. Dat is een ernstige vergissing. Ik dacht: ga ik hier grijs worden?”

Toen ging de telefoon. ,,Het was de secretaris van minister Kamp van Defensie. Ik schrok me dood. Daar werd ik nooit door gebeld. Die man zei: ‘De minister heeft u op televisie gezien en hij wil heel graag dat u in zijn klankbordgroep komt’. Dus ik met de trein naar Den Haag. Jongen, zaten daar allemaal oud-ambassadeurs en oud-generaals. Die zaten daar met z’n allen over Irak en Afghanistan te praten! Ik begon ook maar wat te vertellen en ik werd nog serieus genomen ook. Ik dacht: Jeetje, deze mensen nemen beslissingen. Die nemen gewoon beslissingen! En dat heeft iets heel aantrekkelijks. En toen bleek dat de VVD me ook nog heel graag in de Kamer wilde hebben. Nou, ik heb dat met mijn vrouw en kinderen en met vrienden overlegd. En die zeiden: ‘Ben je gek, man! Je hebt een prachtig leven in Utrecht. Je reist de wereld over, je schrijft in kranten, je komt op radio en televisie. Je bent zó afgebrand. Je bent helemaal apegek als je dat doet.’ Ik dacht: Ja, ze hebben eigenlijk wel gelijk.”

Maar niet heel veel later was er weer zo’n bijeenkomst. Het ging over Afghanistan en over de vraag of Nederland een militaire bijdrage moest leveren. Er waren veel ambtenaren van het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken bij. En weer dacht Boekestijn: hier gebeurt het, hier beslissen ze. ,,Ik raakte in gesprek met Farah Karimi van GroenLinks. Ze zei: ‘Ik vind eigenlijk dat we naar Afghanistan moeten, want die Afghaanse vrouwen kunnen we toch niet in de steek laten’. Daar had ze natuurlijk gelijk in. Maar toen zei ze: ‘Ik krijg het er bij mijn partij nooit door. De achterban vreet dat niet.’ Toen ben ik zó verschrikkelijk kwaad geworden. Je kunt toch niet alleen politiek bedrijven op basis van je achterban? En toen heb ik besloten: ik ga het doen, ik ga de politiek in, ik ga buiten spelen.”

Arend Jan Boekestijn is een rijzige gestalte. Gaat keurig gekleed, praat met zachte, aangename, licht geaffecteerde stem. Dat contrasteert enigszins met zijn wat rommelige, maar gezellige Leidse woning. Tegen de wand in de woonkamer staat een knalrood, modern dressoir. Daarboven hangt een onwaarschijnlijk grote televisie. Her en der liggen stapeltjes boeken, kranten, cd’s, schoenen, afstandsbedieningen. Er staat een oude, zwarte piano, een kattenbak, een aquarium, een houtkacheltje. Op het aanrecht staat een Italiaanse koffiemachine. De liefde voor goede koffie hield hij over aan de drie jaar dat hij in Italië woonde en werkte.

Arend Jan Boekestijn houdt van vertellen. Hij praat met rustige stem, maar is soms ineens bevlogen. Dan gaat zijn stemgeluid wat omhoog en noemt hij dingen on-ge-lo-fe-lijk of ge-wel-dig. Halverwege het gesprek staat hij op van de grijze bank, legt wat tijdschriften en z’n iPhone opzij, schudt de kussens op de bank op en gaat languit liggen. En vertelt verder.

,,Ik heb mijn vader op z’n sterfbed nog wel verteld dat er een kans was dat ik de politiek in zou gaan.” Hij is even stil. ,,Het was een heerlijke vader. Ik hield en houd zo verschrikkelijk veel van die man.”

Lange tijd heeft u zijn voorbeeld gevolgd. Hij had net als u een academische carrière.

,,Mijn vader was een heel bijzondere man. Zeer erudiet. Hij was van zeer eenvoudige komaf, zoon van een gereformeerde tuinder in De Lier. Een beetje een Maarten ‘t Hart-achtige achtergrond. Maar hij wilde niet met z’n handen in de aarde en vroeg aan mijn opa: ‘Mag ik doorleren?’ Dat moet je dan zelf maar regelen, zei die toen. Dus mijn vader op zijn fietsje naar de mulo. Hij haalde alleen maar tienen. Toen vroeg hij met zijn platte dialectje: ‘Mag ik nu naar de hbs?’ Dat werd ook één groot succes. Hij ging studeren, promoveerde cum laude.”

,,De VU wilde hem graag hebben, als hoogleraar. Hij was toen nog hartstikke jong. En bedenk goed: het was de glorietijd van de professoren. Dus we kregen een mooi huis in Amstelveen, met een park aan de overkant van de straat. Daar groeide ik op. Heel idyllisch en aangenaam.”

,,Voor mijn moeder was het best moeilijk. Zij was ook van heel eenvoudige komaf. En ineens zat ze in dat milieu van professoren en moest ze thuis de gastvrouw spelen. Dat was ingewikkeld, want andere professorsvrouwen waren nog veel deftiger, met nog mooiere huizen en duurdere kleren. Dat was voor mijn ouders best moeilijk. Want hoe moet je je gedragen? Ik heb daar als kind in m’n korte broekje geboeid naar gekeken. Ik wist: dit is interessant wat hier gebeurt, de klassen die hier schuren. O ja, dat had ik goed in de gaten.”

Het was een gereformeerd milieu waar u in opgroeide?

,,Ja, maar toch ook heel erg open. Ik weet het nog goed: Ik was elf jaar oud en ik vroeg aan m’n vader: ‘Papa, bestaat God nou echt?’ En dan zei die man: ‘Jongen, ik weet het ook niet zo zeker hoor’. Dat vond ik zó eerlijk. Hij worstelde er enorm mee.”

,,Ik ben zelf een mislukt christen. Ik heb een geloofsverlangen, maar het lukt me gewoon niet. Ik geloof niet dat God bestaat. Maar toch voel ik me heel erg thuis in de kerk. Daar kom ik graag. Daar word ik gelukkig van, dat samenzijn met mensen, die contemplatie, de bezinning.”

,,En de muziek, hè? Bach was een heel gelovige man. Jesu, meine Freude. Komm, Jesus, komm. Zó mooi. Die muziek raakt me tot in het diepst van m’n hart. Maar ik houd mijn hoofd en hart gescheiden. Rationeel weet ik: God bestaat niet. Ook al verlang ik er met mijn hart naar. Mijn vader was daar heel anders in. Die geloofde ook dat het niet zomaar was dat hij en mijn moeder elkaar ontmoet hadden en samen door het leven gingen.”

U volgde uw vader niet in zijn geloof, wel in zijn carrière.

,,O ja, absoluut. Ik dacht: hij heeft zo’n mooi leven, dat moet ik ook maar gaan doen. Maar wat wel raar was: ik had werkelijk in alles dezelfde belangstelling als mijn vader. Een puberteit heb ik nooit gehad. Er was gewoon niets om me tegen af te zetten. Ik had ook die ontzettende passie voor klassieke muziek. Dat hield ik op school natuurlijk een beetje geheim, want dan was je een nerd, als je van Bach hield.”

,,Mijn broer en zus hadden op de kakschool van Amstelveen gezeten, maar toen ik naar de middelbare school ging was die niet zo goed meer. Dus ik moest naar de school voor provincialen. Daar zat ik tussen de kinderen uit Uithoorn en Aalsmeer en zo, kinderen die de werkwoorden kennen en kunnen door elkaar halen, weet je wel? Dat was natuurlijk wel anders dan ik thuis gewend was. Mijn vader kon heel goed spreken, heel bedachtzaam en erudiet. Ik denk dat ik dat echt van hem geleerd heb. Mensen luisteren graag naar me. Ik ben in staat om een zaal helemaal stil te krijgen. Zelfs een zaal met ondernemers.”

Boekestijn ging studeren aan de VU, de universiteit waar zijn vader hoogleraar was. ,,Dat was heel onverstandig, had ik nooit moeten doen. Ik werd voortdurend met hem vergeleken. Ik heb daar last van gehad. Er waren hoge verwachtingen. Gelukkig kon ik heel goed studeren. Maar ja, je moet je wel losmaken van je vader.”

Is dat gelukt?

,,Je zou kunnen zeggen dat pas toen ik mijn keuze maakte om de politiek in te gaan – wat mijn vader niet heeft gedaan – dat ik pas toen anders was dan mijn vader, snap je?”

Boekestijn was in de Kamer woordvoerder defensie en ontwikkelingssamenwerking. Vooral in dat laatste dossier beet hij zich vast. Hij schreef er een boek over waarin hij betoogt dat de huidige opzet van ontwikkelingssamenwerking niet werkt. De ontwikkelingshulp moet dringend worden hervormd, vindt Boekestijn. Omdat de westerse geldstroom corrupte regimes in stand houdt. Omdat ontwikkelingslanden hulpverslaafd zijn geraakt en dankzij die hulp ontslagen zijn van hun eigen verantwoordelijkheid. Omdat de wereld van de hulporganisaties in zichzelf is gekeerd en er bij gebaat om zichzelf in stand te houden. Omdat het misschien wel mooi lijkt, dat Nederland al jarenlang meer dan 0,7 procent van het bruto nationaal product aan ontwikkelingssamenwerking besteedt, maar die internationale norm helemaal niets zegt over de effectiviteit ervan.

,,Weet je, politiek is iets ongelofelijks. Ik kwam er snel achter: als je iets wilt veranderen in de politiek en als je echt wilt dat argumenten tellen, moet je twee dingen doen. Eén: frapper toujours, onvoorspelbaar zijn. Soms met humor, soms heel agressief, dan weer poeslief. Dat trekt de aandacht. En aandacht is zó ongelofelijk belangrijk. Twee: je moet zeer goed beslagen ten ijs komen, met boekenkennis, met gedegen stukken met voetnoten, met essays in kranten. Anders word je zo weer weggezet als zo’n vieze, vuile, rechtse VVD’er. Er zijn dingen in beweging gekomen hoor, in die jaren. Het debat is veranderd. Ik denk – en nu ga ik misschien iets ergs zeggen – dat als er over een aantal jaren een proefschrift verschijnt over het Nederlandse debat over ontwikkelingssamenwerking, dat ik daar dan een rolletje in vervul.”

,,Och man, ik heb zo hard gevochten. Ik heb me helemaal de knoppen gewerkt. Drie jaar lang, elke dag, van ‘s ochtends half negen tot ‘s nachts twee uur, half drie, drie uur. Mijn dochters belden me wel eens als ze ‘s nachts op een feestje waren en naar huis wilden. Want dan wisten ze: pa zit toch nog in Den Haag te werken, die kan ons op weg naar huis mooi even oppikken.”

,,Elke vrijdagavond stortte ik in. Dan kwam ik thuis en viel ik op de bank in slaap. Dat is eigenlijk erg, hè? Is-ie eindelijk thuis, gaat-ie liggen maffen. Maar ik was zó moe. Kijk, het is gewoon mijn makke dat ik alles goed wil doen. Ik zou niet weten hoe ik het had moeten doen zonder zo hard te werken. Daar ben ik gewoon niet begaafd genoeg voor.”

U stond behoorlijk alleen met uw standpunten.

,,Ja, psychologisch is dat ugly, hè, als je alleen staat. Ik heb dat wel vaker in m’n leven meegemaakt, dat je totaal alleen ergens aan trekt. Dat is goed voor je karakter. Er zijn maar weinig mensen die dat durven. In de jaren negentig schreef ik heel erg kritische stukken over Europa. En de Irak-oorlog, man, man. Ik was daar een groot voorstander van. Ik geef het je te doen. Er waren collega’s op de universiteit die daarom niet eens meer met me wilden praten!”

U houdt er wel van, in uw eentje tegen de rest?

,,Ik hou daar enorm van. Strijden tegen de tijdgeest, tegen de mainstream. Ik zoek de polemieken. En weet je wat je dan ontdekt: dat mensen waarderen dat je standvastig bent, dat je staat voor je verhaal. Ook in Den Haag: mensen waarderen dat ze zien dat ik meen wat ik denk. Dat vinden mensen interessant, zo vaak komt dat niet voor. En voor de media geldt hetzelfde. Ik ben erg veel op radio en tv geweest. Want de extremen trekken de aandacht. Dat merkte ik tijdens Kamerdebatten ook. Zodra je daar met stemverheffing begint te praten, komen de journalisten aangehold.”

Maar u houdt ook van die aandacht, u bent er misschien wel aan verslaafd.

,,Grappig dat je dat zegt. Dat zegt mijn vrouw ook altijd. Het is waar: ik heb publiek nodig. Ik wil m’n verhaal vertellen. Maar dat is echt niet alleen ijdelheid. Ik heb gewoon een boodschap waar ik heel erg in geloof.”

,,En dan helpt het enorm dat veel mensen me gewoon een aardige jongen vinden. Ik heb de gunfactor aan m’n broek hangen. Mensen mogen me wel. Maar ik kan je zeggen: dat is on-ge-lo-fe-lijk belangrijk! Je hebt ook van die mensen, die maken met iedereen ruzie. Dom is dat, vind je niet? Je moet met iedereen in gesprek blijven. Bescheiden zijn, complimenten maken. Hoe vaak ik niet de deur voor mevrouw Ferrier van het CDA heb open gehouden. Dat zijn gewoon verstandige dingen. Want weet je, die mevrouw is een mevrouw met 41 zetels!”

Arend Jan Boekestijn is even stil. Hij staart naar het plafond en zegt dan zachtjes, met een glimlach op zijn gezicht: ,,Het was een leuke tijd hoor. Ik denk er nog wel eens aan terug.”

‘Je moet met iedereen in gesprek blijven. Bescheiden zijn, complimenten maken’

‘Dat is eigenlijk erg, hè? Is-ie eindelijk thuis, gaat-ie liggen maffen. Maar ik was zó moe’

Columns, lezingen, opiniestukken, colleges

Arend Jan Boekestijn (1959) groeide op in Amstelveen, als derde kind een gezin van vier.

Zijn vader was hoogleraar sociale psychologie aan de VU. Aan diezelfde universiteit studeerde Boekestijn geschiedenis en politieke wetenschappen.

Van 1986 tot 1989 werkte hij in Florence aan het European University Institute. Daarna werd hij docent geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Dat is hij nu, voor één dag in de week, nog steeds. Van 2006 tot 2009 was Boekestijn Tweede Kamerlid voor de VVD. Kort na zijn vertrek uit de Kamer verscheen van hem bij uitgeverij Aspekt ‘De prijs van een slecht geweten – Waarom hulp in haar huidige vorm niet werkt’, waarin hij stevige kritiek uit op de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.

Boekestijn is getrouwd en heeft drie dochters (van 19, 16 en 13 jaar). Hij woont in Leiden.

One thought on “interview met Nico de Fijter Trouw 20 maart 2010

Leave a Reply