Het gelijk van Johan Witteveen

We schrijven 12 november 2012. De wereld bevindt zich in een diepe crisis. In het Wassenaarse Kasteel de Wittenburg vindt er een bijeenkomst plaats van oud-bewindslieden. Oud-minister van Financiën en gerenommeerd econoom Johan Witteveen vraagt aan de aanwezige premier Mark Rutte waarom hij kiest voor bezuinigingen en lastenverzwaringen terwijl dit de crisis alleen maar verergert. Waarom maakt U dezelfde fout als uw voorgangers in de jaren dertig? Rutte antwoordde: “Het zal best meevallen en we moeten er toch mee doorgaan.” Witteveen was geschokt. Rutte gaf geen enkel argument ter verdediging van zijn beleid. ‘Dit is toch geen niveau’, hoorden de aanwezigen hem mompelen.

  Er waren in die tijd meer economen die bezwaar aantekenden tegen het beleid van het kabinet Rutte II maar de coalitiepartijen VVD en PVDA politiek kwamen ermee weg. Tegenwoordig is er bijna geen econoom meer te vinden die dit beleid nog wil verdedigen. De kritiek van Witteveen is gemeengoed geworden. Ook de huidige president van de Nederlandse Bank, Klaas Knot, onderschrijft Witteveen’s kritiek in zijn recente Witteveen lezing.

  Er is dus alle reden om ons even te verdiepen in de econoom, oud-minister van Financiën en voormalig Managing Director van het IMF, Dr. Hendrikus Johannes Witteveen. Hij komt uit een bijzonder geslacht. Zijn grootvader was Dr. F.M. Wibaut, de socialistische Amsterdamse wethouder die woningen bouwden voor minvermogenden en tegelijkertijd de financiën voortreffelijk beheerde. Zijn vader was een begaafd architect en Directeur Stadsontwikkeling van Rotterdam. De bij de ramp met vlucht MH17 omgekomen PvdA-senator Willem Witteveen was zijn zoon.

  Witteveen zag in het vooroorlogse Rotterdam de lange rijen werklozen die moesten ‘stempelen’ om in aanmerking te komen voor steun. Hij besloot economie te gaan studeren in de hoop te ontdekken hoe een crisis voorkomen zou kunnen worden. Hij schreef zich in bij de eerste wetenschappelijke economie opleiding in Nederland, de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam.

  In Rotterdam maakte hij kennis met de ideeën van J.M. Keynes. Deze Britse econoom wees er al in een vroeg stadium op dat de hoge herstelbetalingen die Duitsland werden opgelegd na WO I door de internationale verwevenheid heel Europa zouden muilkorven. Toen de Amerikanen na de beurskrach geen kredieten meer aan Duitsland kon verstrekken om de herstelbetalingen te financieren restte alleen nog een exportoffensief. Ook dat mislukte omdat iedereen vluchtte in protectionisme. Onenigheid voorkwam een gecoördineerde internationale reactie op de crisis. Door competitieve devaluaties liep de werkloosheid op en was er sprake van vraaguitval. Keynes adviseerde om de overheidsuitgaven te verhogen om de vraaguitval te compenseren.

  Na WO II wilde men niet meer de fouten van het interbellum herhalen en sloeg men de handen ineen. Het IMF, Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie kwamen tot stand. In het IMF zijn de opkomende markten nog steeds onderbedeeld maar binnen de Groep van 20 blazen zij hun partij mee.

  Al deze nieuwe organisaties zijn doordrenkt van de gedachte dat de staat en internationale organisaties een rol in het economische verkeer dienen te spelen. Dat gold ook voor liberale partijen als de VVD waar Witteveen lid van werd. Die keuze mag voor een nazaat van Wibaut bijzonder lijken maar er was na de oorlog geen enkele partij die de economie op zijn beloop wilden laten. Witteveen koos voor een markteconomie waarin de overheid werkloosheid en inflatie diende te bestrijden en welvaart herverdeelde.

  Zijn in 2012 verschenen memoires ‘De magie van harmonie’ zijn interessant omdat hij, toen als 91 jarige, uit de eerste hand de crisisjaren in de jaren dertig kon vergelijken met de crisis die in 2009 uitbrak. Aangezien er in de 21ste eeuw wel sprake is van internationale samenwerking meende Witteveen dat we er in 2012 beter voor stonden dan in het interbellum. Hij ontwikkelde ideeën om uit de crisis te geraken. Zo stelde hij voor om de opkomende landen te vragen om een deel van hun enorme valutareserves aan het IMF beschikbaar te stellen om die vervolgens weer beschikbaar te stellen aan de zwakke landen in de Eurozone. Probleem was natuurlijk dat China, India en Brazilië daarvoor meer stemgewicht opeisten binnen het IMF. Uiteindelijk werd Witteveens voorstel niet opgevolgd omdat de Amerikanen weigerden om hun invloedrijke positie binnen het IMF op te geven.

  Zoals gezegd, Witteveen was zeer kritisch op het harde bezuinigingsbeleid van de kabinetten Rutte. Met al die bezuinigingen en lastenverzwaringen duurde de crisis alleen maar langer. Nederland had juist in belang van Europa meer moeten uitgeven. Nederland had toen, en nu nog steeds, een gigantisch betalingsbalansoverschot van ruim 10 %, het hoogste in heel Europa. Dat is 4 % hoger dan de Europese Commissie wenselijk acht. De sterke landen, waaronder Nederland zouden juist in de eurozone het voordeel van de lage rente moeten uitbuiten door te investeren in onderwijs, zorg en infrastructuur zodat zij er beter voorstaan in de concurrentieslag met de opkomende markten. Tegelijkertijd zouden de surpluslanden dan meer producten kopen in de tekortlanden waardoor het betalingsbalanstekort zou afnemen. Witteveens verstandige adviezen waren echter aan dovemansoren gericht.

  Deze conclusie is pijnlijk. Juist in de periode Rutte I en II is er onnodig hard bezuinigd op de zorg, het onderwijs en wat niet al. Internationaal heeft Nederland het niet goed gedaan. De Nederlandse econoom Bas Jacobs berekende in 2017 de rekening van Rutte. ‘Tussen 2008 en 2017 groeit het bbp van Nederlands’ belangrijkste handelspartners veel sneller: de VS met 10,2 procentpunt, het VK met 7,4 procentpunt, Duitsland met 5,0 procentpunt. Zelfs België en Frankrijk doen het beter met, respectievelijk, 3,5 procentpunt en 2,3 procentpunt meer bbp-groei. Nederland doet het in deze periode maar marginaal beter dan gemiddeld in de eurozone (0,4% bbp-punt) (OESO, 2016).’

  Niet alleen in internationaal opzicht, ook in historisch opzicht is de economische groei van de afgelopen jaren teleurstellend. Na 1929 – het begin van de Grote Depressie – groeide het Nederlandse bbp 5 procentpunt meer dan in de 8 jaar na 2008 (CBS, 2014; CPB, 2016; CPB, 2016). De Nederlandse economie groeit na de Grote Recessie dus langzamer dan na de Grote Depressie. Als ik Rutte was dan zou ik daar wakker van liggen.

  Het oordeel van Bas Jacobs in 2017 is niet mild:

‘De regering heeft stelselmatig de verkeerde diagnose gesteld: dat problemen in Nederland kwamen door de overheidsfinanciën en de economische structuur. Het beleidsrecept was daarom bezuinigen en hervormen. De juiste diagnose was echter: we hebben een balansrecessie met bijbehorende vraaguitval. De oplossing had moeten zijn: laat de private sector zijn balansen herstellen, saneer en herkapitaliseer de banken, los de hypotheek- en pensioenproblemen op, en ondersteun intussen de private sector met een ruimhartig begrotingsbeleid. De regering heeft echter grotendeels aan symptoombestrijding gedaan: terugdringing van het begrotingstekort. Het begrotingsbeleid heeft de recessie onnodig verdiept. De regering heeft al haar politieke kapitaal geïnvesteerd in structurele hervormingen en budgettaire orthodoxie, ook in Europa. Daardoor heeft ze de oorzaken van de Grote Recessie – fundamentele problemen in de financiële architectuur van Nederland – maar voor een deel weggenomen. Banken waren levensgevaarlijk, maar zijn nog steeds gevaarlijk. De woningmarkt is een beetje hervormd, maar hypotheekrenteaftrek staat nog steeds overeind. De problemen met de aanvullende pensioenen zijn niet opgelost, maar doorgeschoven naar een volgende regering. Tegelijkertijd zijn de private schulden verder opgelopen en de publieke schulden nauwelijks gedaald. Door falend macro-economisch beleid zijn vele procenten bbp-groei en ettelijke honderdduizenden banen gemist. Wie terugkijkt op de afgelopen jaren, kan daarom maar één conclusie trekken: de rekening van Rutte is te hoog geweest.’

  En toen brak de coronacrisis in 2020 uit. In tegenstelling tot de jaren dertig van de vorige eeuw besloot de Nederlandse regering om de overheidsuitgaven wel drastisch te verhogen. Rutte en Hoekstra probeerden tevergeefs om het Europese Coronaherstelfonds tegen te houden. Witteveen zou deze tijdelijke obstructie onbegrijpelijk hebben gevonden en er op hebben gewezen dat een havik als de Duitse oud-minister van Financiën Wolfgang Schäuble dit herstelfonds wel steunde. Hij zou ook ongelukkig zijn geweest met het geringe enthousiasme waarmee het duo Rutte en Hoekstra het economische en politieke belang van de euro verdedigden.

  Meer waardering zou Witteveen gehad hebben voor de HJ Schoo-lezing in 2020 van Klaas Knot. In deze lezing zette Knot uiteen dat Nederland, als relatief sterke economie, dankzij de gemeenschappelijke wisselkoers fors geprofiteerd heeft van de muntunie, meer dan landen met zwakkere economieën. Dat was al zo voor de eurocrisis van 2011, en is daarna niet anders geworden. Nu de wereld en daarmee ook Europa opnieuw door een crisis geraakt wordt, bestaat de kans dat de landen binnen de euro verder uit elkaar gedreven worden. Ook ziet hij een vorm van scheefgroei binnen landen: bedrijven profiteren meer dan huishoudens van de interne markt (en vrijhandel in zijn algemeenheid) en de euro.

  In deze lezing komt Knot met een veel positiever verhaal over de eurozone dan Rutte en Hoekstra. Hij toont zich een groot voorstander van het gezamenlijk aanpakken van de coronacrisis via het herstelfonds. Bovendien meent hij dat landen in de muntunie hun begrotingsbeleid en het economisch beleid beter op elkaar moeten afstemmen. Knot dringt aan op intensiever samenwerken en zelfs het opgeven van nationale soevereiniteit. Effectieve afstemming van begrotings- en stimuleringsbeleid kan het verschil tussen Noord-Europese koplopers en Zuidelijke achterblijvers verkleinen.

  In zijn recente Witteveen-lezing werkt Knot deze ideeën verder uit. Hij besteedt daarbij veel aandacht aan de wisselwerking tussen monetair en begrotingsbeleid. Het monetaire beleid beïnvloedt het begrotingsbeleid door de financieringskosten van de overheid en de houdbaarheid van de schuld te beïnvloeden. Hij legt uit dat het monetaire beleid niet alleen de kosten beïnvloedt, maar ook de effectiviteit van het begrotingsbeleid. Het begrotingsbeleid heeft echter ook invloed op het monetaire beleid. Zo hebben veranderingen in belastingen, overheidsuitgaven en overheidssalarissen invloed op de vraag naar goederen en diensten, die op zijn beurt de inflatie aanjagen. Wanneer wordt gekeken naar de monetair-fiscale interacties in tijden van aanhoudende lage rente, ontstaat er een probleem voor centrale banken. Dit komt door de natuurlijke rentevoet waarbij de vraag naar en het aanbod van kapitaal in evenwicht zijn. Wanneer de centrale bank de economie wil stimuleren en de inflatie verhogen, is dit niet haalbaar met een zeer lage natuurlijke rentevoet.

  Zeer lage rentetarieven zijn problematisch voor centrale banken, maar goed nieuws voor regeringen, aangezien lage rentetarieven het effect van het begrotingsbeleid op de economie doorgaans vergroten. Verhoging van de overheidsuitgaven in een klimaat van lage rente leidt tot meer particuliere bestedingen, omdat de mensen verwachten dat de prijzen in de toekomst zullen stijgen. Overheden kunnen de centrale bank dus helpen door de totale vraag en de inflatie te verhogen, en de periode van lage rente te verkorten. Witteveen had het niet beter kunnen formuleren.

  Knot wijst er in zijn lezing wel op dat een verhoging van de vraag en inflatie niet eenvoudig is. Het kan leiden tot ongewenste herverdeling van inkomen en transmissievertragingen. Het kost bijvoorbeeld tijd om een goed subsidiebeleid voor de aanschaf van elektrische auto’s te ontwerpen en uit te voeren. En dan duurt het ook nog eens een tijd voordat mensen daadwerkelijk meer elektrische auto’s kopen. Door deze vertragingen kan het begrotingsbeleid vaak niet de noodzakelijke stimulans bieden op het moment dat het nodig is.

  Dat neemt echter niet weg dat de succesvolle Europese reactie op de coronacrisis belangrijke lessen biedt voor de begrotingsarchitectuur in de eurozone. De succesvolle coördinatie van fiscaal en monetair beleid was volgens Knot voor een groot deel te danken aan de enorme omvang van de economische dreiging. Om onze monetaire unie stabieler te maken bepleit Knot een begrotingskader dat de coördinatie tussen de lidstaten versterkt en een betere afstemming van het monetaire beleid en het begrotingsbeleid over de hele economische cyclus mogelijk maakt. Dat betekent bijvoorbeeld dat Nederland en Duitsland hun lonen zouden moeten verhogen zodat er meer producten uit het Zuiden kunnen worden gekocht. Het betekent ook dat Europese investeringen ter verhoging van de concurrentiekracht van het Zuiden de hele eurozone, en dus ook het Noorden ten goede komen.

  Witteveen overleed op 23 april 2019. Hij betreurde de opkomst van het populisme in ons land. De groeiende kritiek op de euro was hem een gruwel. Hij bepleitte juist meer integratie in plaats van minder. Hij stelde met leedwezen vast dat in ons tijdsgewricht nationale belangen domineren. Zijn memoires hadden niet voor niets de titel: ‘De magie van harmonie’.

  Net als Witteveen beseft Klaas Knot dat nationale tegenstellingen niet beheerst kunnen worden zonder de articulatie van een gemeenschappelijk belang. De coronacrisis leerde Schäuble dat Duitse welvaart afhangt van de welvaart in het Zuiden. Rutte en Hoekstra hadden wat meer tijd nodig om zich dat inzicht eigen te maken.