interview met Reformatorisch Dagblad

zaterdag 25 september 2010




Boekestijn: Het geluk van een hoge gunfactor
24-09-2010 13:54 | Ben Tramper
Hij tuimelde voor zijn gevoel in een zwart gat toen hij zich gedwongen zag zijn zetel voor de VVD in de Tweede Kamer op te geven. Bijna een jaar na het dramatische afscheid stelt Arend Jan Boekestijn (51), opinie­maker en universitair docent geschiedenis, tot zijn genoegen vast er nauwelijks kleerscheuren aan over te hebben gehouden. „Mensen mogen mij, ze vinden dat ik deug.”

Op een onbewaakt moment bleek zijn sterke kant opeens een valkuil te zijn. Boekestijn –gevierd spreker, altijd in voor debat, gedreven docent die al jaren volle collegezalen trekt– kreeg een microfoon van een tv-zender onder de neus gedrukt en begon spontaan te vertellen over een onderhoud met koningin Beatrix. Zijn openhartigheid kostte hem zijn job. Enkele uren na zijn uitspraken kondigde hij zijn aftreden aan.

Hoe zwart was het gat waarin u terechtkwam?

„Ik zei tegen mijzelf: Arend Jan, jongen, wat ga je nu doen? Ik was ongelofelijk bang dat ik voorgoed aan de zijlijn zou moeten staan. Geen werk, geen inkomen. Hoe moest ik brood op de plank krijgen voor mijn vrouw en drie dochters? Eén ding wist ik zeker: ik wilde geen uitkering. Een gezonde man verdient z’n geld toch zelf?”

Had u niet gewoon sorry kunnen zeggen?

„Ik bracht een offer, een vorm van boetedoening. Het afscheid ging me door merg en been, vooral ook omdat ik drie jaar lang onvoorstelbaar hard had gewerkt en vaak tot diep in de nacht op mijn kamer in het parlementsgebouw bezig was geweest. Maar ik wilde laten zien dat ik mijn fout accepteerde en dat ik als rechtschapen mens door het leven probeer te gaan.”

Zo erg was het nu toch ook weer niet?

„Juristen schreven in de krant: „Er is niets mis met die jongen. Hij heeft alleen maar gezegd hoezeer hij de koningin bewondert om haar vakkennis.” Maar goed, ik had een afspraak geschonden met de voorzitter van de Tweede Kamer om niets over het gesprek te zeggen. Het was gewoon dom van me.

M’n loslippigheid zou me door mijn politieke vijanden lang zijn nagedragen. „Daar heb je die man weer die z’n mond niet kan houden.” Dat zou mij hebben gehinderd in het debat over bijvoorbeeld de hervorming van ontwikkelingssamenwerking.”

Wanneer kwam er licht in de tunnel?

„Vier dagen later ging de telefoon. Elsevier. Of ik columnist wilde worden. Ik wist niet wat ik hoorde. Dus toch, dacht ik. Uitgerangeerde Kamerleden kunnen dus toch aan de bak. Vanaf dat moment is het snel de goede kant opgegaan. Ik schrijf opinieverhalen, verzorg lezingen voor bedrijven, neem deel aan praatprogramma’s in de media. Het wonderlijke is: het houdt maar niet op, elke week komen er nieuwe uitnodigingen bij me binnen. Dat ik zo mag terugkomen, dat vind ik geweldig. Dat zou in Duitsland en Engeland niet zijn gebeurd. Als je daar de politiek verlaat, ben je weg. Voorgoed.”

Hoe verklaart u uw comeback?

„Ik heb iets moois ontdekt: ik heb een hoge gunfactor. Daarmee prijs ik mijzelf bij­zonder gelukkig. Het is natuurlijk vreselijk om van jezelf te zeggen, maar toch, het is zo: mensen mogen mij. Ze vinden dat ik deug. Dat is heel erg belangrijk.”

Waar hebt u het aan te danken?

„Ik heb geleerd tegen iedereen altijd eerlijk te zijn. En beleefd met mensen om te gaan. Zorgvuldig ook. Dat betekent dat je je aan afspraken houdt. Ga je in de fout, dan bied je excuses aan. Meteen. Elk mens gaat wel eens de mist in. Dat is niet erg. Wél als je het ontkent. Belangrijk is ook dat je complimenten geeft. Soms bel ik de schrijver van een goed artikel in de krant op en dan zeg ik: Goed stuk, alle waardering.”

Dat communicatieve talent, is dat iets dat u van huis uit meekreeg?

„Nooit heb ik iemand ontmoet die zo slim was als mijn vader. We spraken thuis veel met elkaar. Geen onderwerp gingen we uit de weg. Hij hielp mij als ik op school vastliep. Hij kon de dingen zo uitleggen dat zelfs de grootste domoor het snapte.”

Bewonderde u uw vader?

„Heel erg. Ik vond hem aardig, eerlijk en intelligent. Ik heb ook nooit last van m’n puberteit gehad. Regelmatig zei hij, als hij thuiskwam van zijn werk aan de VU in Amsterdam: Ik heb iets moois. Dan liet hij een prachtige langspeelplaat zien. Onderweg gekocht. Muziek van Bach. Wij hielden samen van klassieke muziek. Bach was voor ons het begin en het einde.

Mijn vader was een doorzetter, hij groeide op in een tuindersgezin. Op zijn twaalfde vroeg hij zijn vader of hij naar de mulo mocht. Hij kreeg groen licht. En haalde vervolgens alleen maar tienen. Later werd hij hoogleraar sociale psychologie.”

Uw vader was van gereformeerde komaf. Sprak u met hem over het geloof?

„Hij was er heel oprecht in. Dat heb ik altijd in hem gewaardeerd. Bestaat God echt? Met die vraag worstelde hij. Ik zat er als tiener ook mee. Dan werd ik ’s nachts wakker en vroeg ik mij af: Waarom leef ik? Wat is de zin van al wat ik doe als ik er straks toch niet meer ben?”

Wat zei u vader?

„Niet: Jongen, vertrouw maar op mij, ik weet het zeker. Nee, hij twijfelde ook. Dat maakte hem juist zo geloofwaardig. Op dit punt herken ik mij in mijn vader. Ik twijfel ook vaak. Ik heb het grootste respect voor mensen die geloven. Ik probeer het zelf ook te doen, ik ben er alleen niet zo goed in.”

Hoezo?

„Ik kan echt genieten van een eredienst in de Hooglandse Kerk in Leiden. Alleen het gebouw al –heerlijk om er te zijn. En dan al die mensen bij elkaar, voor mij is het gewoon een feest.

De Bijbel zie ik als een boek vol levenswijsheid. De grootste atheïst mag hem niet ongelezen laten. Hoe meer ik de islam bestudeer, hoe meer ik de waarde van het christelijk geloof waardeer. Ik ben erg gelukkig met Jezus’ uitspraak om de keizer te geven wat des keizers is. Zo is er ruimte voor de scheiding van kerk en staat. De God van christenen is bovendien niet triomfa­listisch: Hij vergeeft je misstappen.”

Wat doet dat met u persoonlijk?

„Ik zie bij mijzelf een enorm gods­verlangen. Maar ik ervaar geen band met het hogere. Als ik bid, heb ik niet het gevoel dat er iemand luistert. Misschien komt dat omdat ik het zeer wel denkbaar acht dat het christelijk geloof uiteindelijk een menselijke denkconstructie is. En dat je op theoretische gronden kunt zeggen dat God niet bestaat. Dat het aankomt op de ”survival of the fittest”.

Dat geeft mij soms een zeer eenzaam gevoel. In essentie is de mens ongevoelig voor de ander. Toch word ik er ook gelukkig van. Want als je het leven doorziet zoals 
het is, maak je je ook geen onnodige illusies. En ben je steeds weer verbaasd en dankbaar over al het moois dat je tegemoetkomt.”

Geeft u de rede niet te veel eer door te zeggen dat het geloof een constructie is?

„Je zou mij terecht het verwijt kunnen maken: Arend Jan, je bent gewoon een rationalist. Vrienden van mij zeggen dat ook wel eens: Leef niet alleen bij je verstand, leef ook bij je hart. Ze hebben gelijk.

Bach kan mij diep emotioneren. Niet alleen door zijn muziek, maar ook door de tekst. Dat God Zijn Zoon geeft voor de mensheid, die gedachte raakt mij. Maar ik blijf het ratiomannetje dat rekent met de mogelijkheid: het is bedacht. Overigens, dat maakt het voor mij niet minder mooi.”

Het cruciale punt lijkt te liggen bij de vraag wat vooropgaat: Gods Woord of het menselijke denken.

„Laat ik iets zeggen waarvan u misschien zult schrikken. Een goede vriend van mijn vader was prof. H. Kuitert. Regelmatig kwam hij bij ons langs. Naar de gesprekken tussen hem en mijn vader luisterde ik altijd met grote aandacht. Wat een wijsheid, wat een eruditie.

Zoals Kuitert het zegt, zeg ik het ook: 
Alles wat wij over boven zeggen, komt uiteindelijk van beneden. Maar ik wil niet arrogant zijn. Juist niet. Want wat weet ik van het geloof? Daarom vind ik het zo waardevol dat alle bloemen bloeien. Het zou ontzettend jammer zijn als mensen zoals u uitsterven. Uw geloofsovertuiging doet ertoe, reken maar. „Houd toch eens op met dat domme geloof.” Zoiets rabiaats zul je mij nooit horen zeggen.”

Mag aan het geloof in de publieke ruimte ook vorm worden gegeven?

„Lastig onderwerp. Er zijn twee denk­scholen. De eerste verklaart mensenrechten heilig en zegt dat alles moet overeenstemmen met de rechtsorde. De tweede zegt dat mensen vrij zijn te leven naar hun diepste opvattingen, mits ze er anderen geen schade mee berokkenen. Ik hoor bij de laatste denkrichting.”

Hoe intolerant is volgens u het initiatiefwetsvoorstel van D66, gesteund door de VVD, om scholen de mogelijkheid te ont­nemen homoseksuele docenten te weren?

„U kunt het intolerant noemen, maar een feit is wel dat iemand die in SGP-kringen opgroeit en homoseksueel is, vanwege een ideologische opvatting geen seksualiteit mag praktiseren. Dat leidt op individueel vlak tot veel verdriet. Je mag het wel zijn, maar je mag het niet doen. Ik vind het een hovaardig standpunt.”

Mag iemand het wel innemen?

„Van mij wel, zeker.”

En het ook laten meewegen bij het maken van beleid?

„Ook dat. Ik ben er als liberaal geen voorstander van dat de staat optreedt als ideeënpolitie. Alsjeblieft niet, zeg.”

D66’er Van den Ham gaat met zijn voorstel te ver?

„Wat mij betreft: ja. Maar ik zeg er wel bij: ik maak mij geen illusies over de nadelige sociale gevolgen van de afwijzing van homoseksuele gevoelens. Het leed onder homo’s is groot. Dat moet u ook opschrijven. Dat punt is een issue waarop ik fors van mening verschil met moslims, maar ook met lezers van uw krant.”

Nog even dit. Hoe gaat VVD-leider Rutte het doen als minister-president?

„Rutte is een bijzondere jongen. Ik weet zeker dat hij heel goed wordt. Hij is eerlijk, fair, kan boven de partijen staan, spreekt zijn talen en heeft een internationale blik. Rutte deugt. Mensen houden van hem.”

Lukt het hem Wilders straks in de tang te houden?

„Als Wilders inbindt, wordt een kabinet van VVD en CDA een groot succes. De vraag is of Wilders zijn achterban tevreden kan houden. Hij is er vaardig genoeg voor.

Al die linkse moralisten zouden eens moeten beseffen wat er nu in Den Haag gebeurt. Als je Wilders loslaat, wordt-ie nog veel groter. Wij proberen de rechtsstaat te redden. Daarom is Rutte een held. Verhagen van het CDA ook.”

Komt er straks, als VVD, CDA en PVV elkaar vinden, een telefoontje voor een post in Den Haag?

„Nee, nee.”

Staatssecretaris voor Ontwikkelings­samenwerking?

„Ja, ja, prachtig idee. Ik zou ijdel genoeg zijn om ja te zeggen. Maar serieus, ik geloof dat mijn politieke rol is uitgespeeld. Daar heb ik ook vrede mee.”


Levensloop Arend Jan Boekestijn

Drs. Arend Jan Boekestijn (Amstelveen, 1959) is colum­nist bij opinietijdschrift Elsevier en als historicus verbonden aan de Universiteit Utrecht. Van 2006 tot 2009 was hij namens de VVD lid van de Tweede Kamer. Op 18 november 2009 gaf hij zijn Kamerzetel op, nadat hij eerder die dag mededelingen had gedaan over een vertrouwelijke bijeenkomst met koningin Beatrix. Boekestijn is een kenner van de geschiedenis van de Europese integratie. Dit jaar verscheen zijn boek ”De prijs van een slecht geweten”, waarin hij de westerse ontwikkelingshulp kritisch doorlicht. Boekestijn is gehuwd en vader van drie kinderen.

4 thoughts on “interview met Reformatorisch Dagblad

  1. Pingback: Boekestijn: ‘VVD-CDA proberen rechtsstaat te redden’ | Dagelijkse Standaard

  2. Weer een mooi interview, Arend Jan kan mij enorm boeien en heb ook bewondering voor de man!

  3. Geweldig interview,

    Wat mij betreft moeten ze deze man meteen in de regering opnemen! Ik vind dat enthousiasme moet worden toegelaten en ondersteund, een kleine misstap kan men wel even tegen het hoofd stoten, maar het is geen reden om een enthousiast persoon te stoppen. Ik neem aan dat Rutte slim genoeg is om op termijn eventjes te telefoneren. Zou trouwens weer een positieve persoon toevoegen aan het kabinet (en dat hebben we nodig!

Leave a Reply