ABP moet kiezen voor een professioneel bestuur

Het bestuur van het ABP heeft het besluit genomen om de premie te verhogen in 2021. De twee andere draaiknoppen zoals het verlagen van de ambitie en korten blijven echter onaangeroerd. Door akkoord te gaan met het onrealistische ambitieniveau dat sociale partners in de Pensioenkamer bekokstoven en actief te lobbyen voor lossere pensioenkorting-regels zet het bestuur de traditie voort van pappen en nathouden. Er is veel waarover het ABP bescheiden kan zijn: desastreus rentebeleid, met risico overladen herstelplannen en frequent uitstel van zowel premieverhoging als kortingen. De situatie is zo ernstig dat er alle reden is om het governance model van het ABP te hervormen. Sociale partners die dit heilloze beleid hebben ontworpen dienen echt een minder prominente rol te gaan spelen.

  Goed bestuur vereist dat pensioenfondsbeleid, uitvoering en toezicht gescheiden zijn. De slager keurt immers niet zijn eigen vlees. In de pensioenwereld lopen echter fondsbeleid, uitvoering en toezicht door elkaar. Hoe is dit ontstaan? Hoe zouden we het ABP kunnen hervormen?

  In ons polderland stelt de politiek zich in de pensioensector terughoudend op en hebben de sociale partners een grote invloed op het beleid. Pensioen is immers een secundaire arbeidsvoorwaarde waarvoor werkgever en werknemers verantwoordelijk zijn. Het gevolg is dat de sociale partners in alle gremia van het ABP opduiken.

  Zo zitten zij in de Pensioenkamer waarin zij de pensioenregeling vaststellen en daarbij een evenwicht nastreven tussen de hoogte van het pensioen en de premie in samenhang met de beleggingsrisico’s. De pensioenkamer is opgezet omdat de overheid anders in een dubbelrol zou komen van werkgever en wetgever. 

  Dat klinkt prachtig maar de dubbelrol van sociale partners is kennelijk geen probleem. De sociale partners zitten immers ook in het bestuur van het ABP. Zij voeren in het fondsbestuur de pensioenafspraken uit zoals zij die zelf afgesproken hebben in het arbeidsvoorwaardenoverleg of in de pensioenkamer.

  Ook in het Verantwoordingsorgaan (VO) zijn sociale partners goed vertegenwoordigd. Zij kunnen met comfortabele meerderheid advies geven over regelingen die zij al eerder hebben afgesproken in pensioenkamer of fondsbestuur. Gelukkig is de Raad van Toezicht onafhankelijk.

  Samenvattend, de sociale partners domineren de Pensioenkamer, het Fondsbestuur en het VO. Alleen de Raad van Toezicht is onafhankelijk. Deze structuur dient om de volgende redenen te worden hervormd:

  1. Beleid, uitvoering en toezicht dienen gescheiden te worden. Dus geen sociale partners meer in fondsbestuur.
  2. Door het nieuwe pensioenakkoord is er trouwens überhaupt geen reden meer om de werkgevers op te nemen in het fondsbestuur. Zij hebben straks alleen nog belang bij de pensioenregeling (eigen bijdrage) en niet meer bij de uitvoering van de regeling. Bij de uitvoering komt het risico immers bij de deelnemers en de pensioengerechtigden te liggen.
  3. Vakbonden die slechts een minderheid van de deelnemers van het ABP vertegenwoordigen verdienen geen machtige positie in pensioenkamer, fondsbestuur en het VO.
  4. Belangen van sociale partners kunnen gemakkelijk botsen met het belang van de actieven. Werkgevers hebben immers geen belang bij premiestijgingen omdat daardoor de loonsom stijgt. Indien er echter sprake is van een lage dekkingsgraad zal de premie toch echt verhoogd moeten worden wil er nog pensioen overblijven voor de actieven. Ook vakbonden zien niet graag dat een hogere premie de beschikbare loonruimte reduceert. Het feit dat het ABP al jarenlang geen kostendekkende premie hanteert bewijst dat de huidige governance structuur niet altijd de belangen van de actieven verdedigt.
  5. De competenties die nodig zijn om een complexe materie als pensioenen te doorgronden schieten bij sociale partners soms misschien tekort. Zowel jongeren als ouderen zijn echter gebaat bij een professioneel fondsbeleid en uitvoering.

Hoe zouden we het beter kunnen organiseren? De pensioenafspraken worden in ons land gemaakt door de sociale partners tijdens arbeidsvoorwaardenoverleg of in de pensioenkamer. De leden van de pensioenkamer zouden democratisch gekozen en vervolgens geschoold moeten worden. Ook vertegenwoordigers van onafhankelijke organisaties zouden verkozen moeten kunnen worden inclusief geborgde zetels voor jongeren. Vervolgens dienen de afspraken getoetst te worden door de Nederlandse Bank die zich vooral zal buigen over generationele evenwichtigheid en financiële houdbaarheid. Als daar een negatief oordeel uit voortkomt zal de pensioenkamer opnieuw moeten onderhandelen.

  Voorts zouden de sociale partners niet meer in het Fondsbestuur zitting moeten hebben en vervangen moeten worden door professionele pensioenfondsbestuurders wier expertise natuurlijk, net als nu, getoetst wordt door de Nederlandse Bank.

  Het VO wordt een BO (belanghebbenden orgaan) met in plaats van adviesrecht goedkeuringsrecht. Pensioengerechtigden, werknemers, werkgevers en slapers kunnen verkozen worden. Onafhankelijke fracties mogen ook meedoen aan de verkiezingen. De scholingsgraad van de leden van het BO zal hoger moeten zijn dan die van het oude VO. De huidige omvang van het VO (48), kan in het BO gereduceerd worden tot 28 leden. De Raad van Toezicht blijft gewoon bestaan.

  Een organisatiestructuur waarbij fondsbeleid, uitvoering en controle gescheiden biedt meer garantie dat de belangen van jongeren niet ondergesneeuwd raken. Tegelijkertijd dient de aandacht voor competentie eveneens de belangen van ouderen. Gokken op rentestijging in het verleden en de beperkte renteafdekking hebben immers alles te maken met de inmiddels gelopen indexatie-achterstand van 19%. Laat de discussie maar beginnen!

Jeffrey van Noortwijk, Sofie Faes, Lyda den Hartog, Arend Jan Boekestijn (LVOP fractie in het VO van het ABP)