Kabinet Rutte III heeft rechtstatelijk geen andere keus dan voltallig af te treden

De kinderopvangtoeslagaffaire heeft duizenden gezinnen in Nederland in de grootst mogelijke problemen gebracht. Op grote schaal heeft de overheid in geval van kleine administratieve fouten toeslagen van ouders stopgezet en betaalde toeslagen teruggevorderd. De gevolgen waren dramatisch. De schulden stapelden zich op, soms verloor men eigen woning, en menig huwelijk strandde. De slachtoffers zijn, zoals de titel luidt van het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie ‘ongekend onrecht’ aangedaan. In april 2002 stapte het kabinet Kok II naar aanleiding van het Srebrenica rapport van het NIOD voltallig op. Het heeft er alle schijn van dat het kabinet Rutte III in deze toeslagen affaire hetzelfde gaat doen. Het kabinet heeft staatsrechtelijk ook geen andere keus.

  De ministeriële verantwoordelijkheid is de kern van ons parlementair bestel. Tot 1848 waren ministers alleen verantwoording schuldig aan de Koning. Vanaf 1848 wordt de Koning onschendbaar en zijn de ministers verantwoording schuldig voor hun eigen handelen en dat van de Koning aan het parlement. Op deze wijze kreeg het parlement greep op de macht van de ambtelijke dienst van de minister. De minister werd immers politiek verantwoordelijk voor het handelen van zijn ambtenaren zelfs als hij daar geen weet van had.

  Wat later in de geschiedenis, in de periode 1866-1868, kwam er ook nog de vertrouwensregel bij. Anders dan in een presidentieel stelsel berust het functioneren van de regering in een parlementair stelsel immers niet op een eigen kiezersmandaat, maar op het vertrouwen van de gekozen volksvertegenwoordiging. Dat betekent dat een minister, een staatssecretaris of, zelfs een geheel kabinet ontslag moet aanbieden als blijkt dat er geen vertrouwen meer is bij een parlementaire meerderheid.

  Het vertrouwen in het kabinet, een minister of staatssecretaris kan worden opgezegd om een grote verscheidenheid aan redenen. De reden kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het privéleven van een minister, om een fout die de minister heeft gemaakt, of een foutieve handeling van iemand onder de verantwoordelijkheid van de minister. De (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid kent immers géén verwijtbaarheidscriterium. Dit betekent dat de minister verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gehele ambt waarover de minister bevoegd is om beslissingen te maken, dus ook voor al hetgeen de minister zelf niet verwijtbaar is. De minister is verantwoordelijk voor al het handelen en nalaten van degenen die werkzaam zijn op het ministerie waarover de minister de leiding heeft. De minister kan dus ook voor al het handelen en nalaten van de aan de minister ondergeschikten door de Kamers ter verantwoording worden geroepen.

  Wat is eigenlijk een fout? Indien een minister of staatssecretaris de Kamers kan onjuist of onvolledig informeert wordt dat als een doodzonde beschouwt. In dat geval kunnen de parlementariërs immers het regeringsbeleid niet meer controleren. Een andere fout is als er onder de verantwoordelijkheid van de bewindslieden rechtstatelijke beginselen worden geschonden. Het vertrouwen kan ook worden opgezegd indien het parlement geen vertrouwen meer heeft dat de minister erin zal slagen om na alle blunders en/of fouten orde op zaken te stellen.

  Vaak wordt gedacht dat een afgetreden minister of kabinet voor altijd is af geserveerd. Dat is onjuist. Ons politieke systeem verbiedt niet dat iemand die moest aftreden of dat vrijwillig deed nooit meer politiek actief kan zijn. Het hangt van de politieke partijen zelf af of men de afgetreden minister weer wil inzetten in een nieuw kabinet of als lijsttrekker. En het hangt van de kiezer af of dat ook daadwerkelijk lukt. Waar het om gaat is dat er verantwoordelijkheid wordt genomen voor een fout. Als niemand verantwoordelijkheid neemt, of er slechts wordt volstaan met excuses ontstaat er immers een onbevredigende situatie in democratisch, politiek en moreel opzicht.

  Als wij deze criteria nu loslaten op de casus Srebrenica dan blijkt al snel dat de toenmalige regering en de kamer bij voortduring besluiten nam op basis van onvolledige informatie waardoor zij onze soldaten in een onmogelijke situatie hebben gebracht. Zo moest men met een onhelder mandaat en zonder luchtsteun vrede handhaven waar geen vrede was. Naast onvermogen was er eveneens sprake van een welbewuste poging van de Landmachttop om tegen de wil van de minister de informatiestroom te beperken en waar mogelijk onwelgevallige onderwerpen te schonen. Met het aftreden verklaarde het Nederlandse kabinet zich in ieder geval voor een deel politieke medeverantwoordelijk voor het feit dat de Nederlandse soldaten een bloedbad niet hadden kunnen voorkomen. In de casus Srebrenica is er niet alleen sprake van gedeeltelijke medeverantwoordelijkheid voor misdaden maar ook onjuiste informatievoorziening aan de Tweede Kamer.

  Het aftreden van Kabinet Kok II was niet ingegeven door interne verdeeldheid of een conflict met het parlement. Het aftreden werd dus niet afgedwongen maar het kabinet voelde zich verplicht om verantwoording te nemen voor de afschuwelijke gebeurtenissen in Srebrenica.

  Als we nu dezelfde criteria toepassen op de toeslagenaffaire dan rechtvaardigt dit eveneens een kabinetsaftreden. Er is groot leed berokkend aan burgers, bewust informatie achtergehouden en de rechtsorde is geschonden. De laatste weken zoemden er echter allemaal argumenten rond die juist de rit uitzitten rechtvaardigen. Laten we die argumenten eens bestuderen.

  Het eerste argument luidt dat iedereen verantwoordelijk is voor het onrecht. De Kamer, de rechter, het kabinet hebben dit beleid immers langdurig gesteund en er zelfs op aangedrongen. Het feit dat iedereen dit beleid steunde neemt het onrecht niet weg. Als iedereen verantwoordelijk is dan is niemand het. Staatsrechtelijk blijft er de noodzaak om verantwoordelijkheid te nemen. Wat zullen de slachtoffers denken als het kabinet gewoon blijft zitten?

  Het tweede argument luidt dat eerst het probleem moet worden opgelost en de slachtoffers gecompenseerd moet worden. Dat is een lastig argument. In de eerste plaats zal de oplossing van de toeslagenaffaire nog lange tijd vergen. Het hele systeem zal moeten worden gewijzigd en dat heeft tijd nodig. Zolang kan het huidige kabinet echter niet wachten om politieke verantwoordelijkheid te nemen. Bovendien, waarom zou een demissionair kabinet niet de reeds afgesproken compensatieregeling verder ten uitvoering kunnen brengen?

  Het derde argument is dat ons land in een vreselijke pandemie verkeert en dat een demissionair kabinet minder daadkrachtig kan optreden als een normaal kabinet. Dit is denk ik het meest serieus te nemen argument. Niemand weet of een demissionair kabinet de pandemie adequaat kan bestrijden. Toch is dat niet ondenkbaar. Uiteindelijk gaat het nu om het organiseren van een lockdown, het financieel overeind houden van gedupeerde groeperingen en een efficiënte organisatie van de vaccinering. Het is niet op voorhand onmogelijk dat een demissionair kabinet dat niet zou kunnen.

  Probleem is wel dat veel mensen niet zullen begrijpen dat het kabinet aftreedt tijdens een pandemie en dat daardoor het vertrouwen in de politiek kan afnemen. Vandaar ook dat de minister president zelf al dinsdag de mogelijkheid opperde dat het kabinet aftreedt maar mentaal missionair blijft voor de bestrijding van de pandemie. Staatsrechtelijk is dit een nieuwe figuur maar er is niets in ons staatsrecht dat zich tegen deze optie verzet.

  Het vierde argument luidt dat Staatssecretaris Menno Snel reeds is afgetreden en dat daarmee het onvermijdelijke politieke offer al is volbracht. Dat argument overtuigt niet omdat Snel niet aftrad omdat hij vond dat hij tekort had geschoten maar omdat hij onvoldoende vertrouwen bij de Kamer bespeurde. Bovendien is Snel pas in een zeer laat stadium bij het hele proces betrokken geraakt.

  Het vijfde argument is dat het slechts symbolisch zou zijn om vlak voor de verkiezingen af te treden. Ook dit is een niet erg overtuigend argument. Waar het om gaat is dat het kabinet verantwoordelijkheid neemt en aftreedt en dat besluit moet men scheiden van de aanstaande verkiezingen. Een meerderheid van de Nederlandse bevolking vindt dat het kabinet niet hoeft af te treden maar die opvatting is in strijd met de rechtstatelijke eis dat er voor een ernstige fout verantwoordelijkheid moet worden genomen.

  Dat laatste maakt de positie van Asscher ook wezenlijk anders dan die van het kabinet. Het kabinet is verantwoordelijk voor alle fouten van voorgaande regeringen dus ook voor de fouten die Asscher als minister heeft gemaakt. Asscher is nu kamerlid en in die hoedanigheid alleen verantwoording schuldig aan zijn partij en straks de kiezer. Wel gijzelen het kabinet en Asscher elkaar. Als het kabinet niet opstapt zal Asscher het debat moeten voeren en kan hij lastig een motie van wantrouwen steunen tegen het beleid waar hij zelf medeverantwoordelijk voor is. Als kabinet wel opstapt zal de druk op Asscher toenemen om ook de pijp aan maarten te geven hoewel dit staatsrechtelijk niet hoeft. Op zijn beurt, als Asscher opstapt zal ook de politieke druk op het kabinet toenemen om op te stappen.

  Terwijl de argumenten om te blijven zitten niet altijd overtuigen doen de rechtstatelijke argumenten om op te stappen dat wel. Het berokkenen van groot leed, het schenden van de rechtsstaat en het achterhouden van informatie rechtvaardigen het aftreden van het kabinet.

  Daar komen bovendien politieke gelegenheidsargumenten bij. Het kabinet probeert nu alle Kamerleden van de coalitie in het gareel te houden maar dat gaat niet lukken. Veel Kamerleden zullen niet terugkomen en kunnen dus zomaar een motie van wantrouwen van Groen Links steunen. Pieter Omtzigt zou dat ook kunnen doen. Het kabinet hoopt dat Asscher geen motie van wantrouwen steunt omdat hij zelf medeverantwoordelijk is voor het leed maar stel nu dat Asscher de pijp aan Maarten geeft en zijn opvolger die motie wel steunt? Het kabinet wil natuurlijk liever zelf aftreden dan via een motie van wantrouwen.

  Voorts is er dan ook nog de precedentwerking. Als het kabinet niet aftreedt over de toeslagenaffaire waarom zou een volgend kabinet dan überhaupt nog aftreden? Laten we wel zijn. Het betreft hier niets voor niets een keihard rapport met stevige conclusies. Als dit niet voldoende is om af te treden wat dan wel?

  Tenslotte nog een opmerking over de parlementaire ondervragingscommissie. Waarom moest deze commissie eigenlijk persé in december publiceren? De commissie heeft weinig toegevoegd aan de informatie die RTL en Trouw al naar boven hadden gehaald. De conclusie is bovendien onbevredigend. Er zijn vreselijk dingen gebeurd maar het is nog steeds onhelder waarom en wie nu de daders zijn. En waarom is het parlement zelf uit de wind gehouden? De Tweede kamer heeft hier een belangrijke rol gespeeld denk maar aan de Bulgarenfraude.

  De commissie had de wens om snel met resultaten te komen moeten weerstaan en moeten eisen dat er een parlementaire enquête moet komen om alles boven tafel te krijgen. Deze gang van zaken zou misschien verklaard kunnen worden door politieke druk om zo snel mogelijk met resultaten te komen. Ook dat lijkt mij een reden om een parlementaire enquête te houden.

  Alle drie de machten, de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende, hebben gefaald. Door de gedeelde langdurige politieke verantwoordelijkheid voor al dit berokkende leed is het onvoldoende als slechts enkele bewindslieden opstappen. Deze zaak is zo ernstig dat er collectief verantwoording moet worden afgelegd. Het zou echt het beste zijn als het kabinet voltallig zou opstappen en het lijkt erop dat dit ook gaat gebeuren.

  Het ontslag van het kabinet Kok II werd nog voor het debat met de Kamer ingediend. Anders dan Kok II zou Rutte III er echter goed aan doen om wel eerst in debat te gaan met de Tweede kamer om verantwoording af te leggen alvorens ontslag in te dienen bij de Koning. Verantwoording legt men immers af in het hoogste orgaan van onze democratie.