Interview NRC 1 april 2012

Op wie moet je letten om Den Haag te begrijpen? Soms eerder op een oud-Kamerlid dan op zittende parlementariërs: hoe Arend Jan Boekestijn de geesten rijp maakte voor bezuinigen op ontwikkelingshulp.

Door Tom-Jan Meeus

Toen de Rijksvoorlichtingsdienst deze week per sms liet weten dat de ‘tussenformatie’ „in een moeilijke fase is beland”, werkte het voormalig Kamerlid Arend Jan Boekestijn in een Haags café een nogal fors uitgevallen salade naar binnen. Intussen sprak hij, onder meer, over zijn avonturen met Maxime Verhagen en Stef Blok, twee van de onderhandelaars in het Catshuis. Hij sprak op de typische Arend Jan Boekestijn-manier, in zinnen die elk moment uit kunnen lopen op een ontdekking. Een 53-jarige met de verbeelding van Kees de jongen.
Ik had hem gevraagd omdat me in de tussenformatie iets eigenaardigs opviel. Als die slaagt, en daar wijst alles nu op, haalt Nederland vrijwel zeker een kwart van het budget voor ontwikkelingssamenwerking af. Het interessante is dat dit beleidsdebat niet zover is gekomen door bewindslieden, hoogleraren, veldwerkers of Kamerleden – neen, Boekestijn, een gesjeesd Kamerlid (2006-2009), zet de toon.
Deze week illustreerde het. De avond voor ik hem sprak deed hij in Pauw en Witteman zijn verhaal dat bezuinigen op hulp goed is voor de Derde Wereld. Die ochtend nam hij deel aan een brainstorm in Den Haag, met een select gezelschap van bankiers, wetenschappers en de staatssecretaris, Ben Knapen. Arend Jan Boekestijn bereikt dus een ongebruikelijk breed publiek om de geesten rijp te maken voor de komende bezuinigingen. Vraag naar de VVD-woordvoerder inzake de derde wereld en een enkeling in Den Haag noemt meteen haar naam. Vraag naar Arend Jan Boekestijn en mensen krijgen een glimlach op het gezicht. Natuurlijk! Arend Jan! Man van impuls en notoire openhartigheid: het Boekestijntje!
Achteraf bepaalde zijn val zijn succes. Het zoveelste Boekestijntje, loslippigheid over een gesprek met de koningin, betekende in 2009 het einde van zijn politieke loopbaan. Af door de zijdeur, zou je denken, maar het tegendeel gebeurde. „Jij gelooft dit niet”, zegt hij. „Maar het ging in Nederland weken alleen over mijn Boekestijntjes. Ik ben er bekénd mee geworden.”
Achter het beeld van de flierefluiter gaat een bloedserieuze intellectueel schuil. Een historicus en universitair docent die al ijverde voor conservatieve hervormingen toen je daarvoor in Nederland, met zijn eeuwige taboes, nog voor werd weggelachen. In de jaren negentig gebruikten kranten hem als token conservative van de opiniepagina’s. De enige euroscepticus van Nederland. „Weet je wat het met mij is”, vraagt hij met een schaterlach. „Ik ben dus nooit links geweest, hè.”
Toen ik hem in 2002 voor het eerst sprak, over zijn conservatief-liberale interpretatie van de Fortuyn-revolte, stelde hij tevreden vast dat links de greep op het opiniedebat aan het verliezen was. Eindelijk. Wat een opluchting. Nu konden taboes worden geslecht. Ik vroeg naar voorbeelden, het eerste wat hij noemde: „Ontwikkelingshulp is slecht voor de derde wereld.”
Dus eenmaal in de Kamer, waar hij in 2006 begon, had hij jarenlange voorbereiding achter de rug om het opinieklimaat zijn kant op te duwen. De hulplobby typeerde hem als „slecht mens”, dat vertelt hij nog altijd met gretigheid. Stef Blok, de huidige fractievoorzitter van de VVD, en Maxime Verhagen, de huidige vicepremier, waren bondgenoten. Met Blok („zo’n slimme man is dat”) dwong hij af dat de VVD in 2008 voor halvering van het ontwikkelingsbudget koos. Hij weet nog dat Blok hem enthousiast belde toen de NRC een interview met Boekestijn over hulp plaatste: „Het is je gelukt!” Een doorbraak in een partij waar tot dan toe mensen als oud-partijleider Joris Voorhoeve, begaan met de derde wereld, `volhielden dat aantasting van het ontwikkelingsbudget onbestaanbaar was.
Van Verhagen leerde hij het achterommetje. Met de CDA-politicus, destijds minister van Buitenlandse Zaken, kwam hij informeel overeen de kritiek op Bert Koenders, toen zijn collega voor ontwikkelingssamenwerking, op te voeren. „Maxime wilde destijds ook al zaken veranderen en, zo interpreteerde ik dat, bezuinigen.” Het kwam wel voor, vertelt Boekestijn, dat hij ineens bezoek van Verhagen kreeg. „Dan was hij met Koenders in Soedan geweest en zei: de corruptie loopt je daar over de schoenen. We kwamen overeen Koenders samen aan te pakken.” En als Boekestijn moeite had met onderhandelingen in de Kamer omdat de CDA-fractie, vooral woordvoerder Kathleen Ferrier, niet van kritiek op de sector wilde horen, deed hulp van Verhagen wonderen. „Dan belde ik hem en was Ferrier de volgende dag ineens meegaander.”
Na zijn vertrek uit de Kamer realiseerde hij zich pas hoezeer de moderne mediacultuur in zijn voordeel werkt. Hij is impulsief en zegt graag „stoute dingen”, dus praatprogramma’s willen hem altijd. De cadans van Twitter, de mix van serieus en lulligheid, vindt hij ook heerlijk: het ene moment beveelt hij een hoogdravend essay aan, een minuut later: „Amersfoort altijd file.” En hij doorziet het kwetsbare ego van reporters, zodat hij ze op Twitter ruimhartig complimenteert.
Dus het klimaat was ideaal toen hij in 2010 zijn boek uitbracht, De Prijs van een slecht geweten, waarin zijn twee voornaamste kritiekpunten samenkomen: hulp maakt afhankelijk en houdt slechte regimes in stand. De man van het Boekestijntje zette het Hollandse debat definitief naar zijn hand, met het resultaat uit de tussenformatie als slotsom. Al in 2008 vertelde het ex-GroenLinks-Kamerlid Kees Vendrik, nu lid van de Rekenkamer: „Je hebt geen idéé wat je hebt aangericht.” Met de verwondering die hem eigen is zegt Arend Jan Boekestijn: „Wist je dat ik daar nooit bij stil had gestaan?”
Zijn succes roept ook vragen op over de democratie. Wat is er aan de hand als één ex-Kamerlid meer invloed op de publieke opinie heeft dan al die zittende Kamerleden samen? De meeste oud-collega’s, legt hij uit, hebben een nogal lastig bestaan. Een paar miljoen euro van de ene begroting naar de andere verschuiven is al heel wat. En ze zitten gevangen in fractiediscipline – omdat het bestuur anders onregisseerbaar wordt. „Als ex-Kamerlid heb je véél meer vrijheid.”
Maar een ander ex-VVD-Kamerlid, Joris Voorhoeve, nota bene ex-partijleider, schreef ook een boek over internationale samenwerking, een verdediging ervan. En Negen plagen tegelijk: hoe overleven we de toekomst (2011) kreeg in Nederlands slechts één „denigrerende” recensie, mailde Voorhoeve me uit New Delhi, waar hij projecten van Oxfam Novib bezocht. Tegelijk is het boek in het Engels vertaald en kreeg het „lovende” besprekingen in vakbladen, aldus Voorhoeve, inmiddels D66-lid.
Het suggereert dat in Nederland, mede door toedoen van Boekestijn, met zijn weerzin tegen taboes, een nieuw taboe is ontstaan. Is het misschien zo, vraag ik, dat Boekestijn het klimaat zo effectief heeft veranderd dat verdedigers van internationale hulp nu als ‘slecht mens’ worden behandeld? „Nou”, zegt Arend Jan Boekestijn, hardop nadenkend, „misschien is dat wel zo.” Het gevolg van al die taboes is nu eenmaal dat debat in Nederland nog wel eens wil doorslaan. „Ik ontmoet steeds vaker rechtse mensen die me aanvallen, omdat ik niet alle hulp wil opheffen.”

3 thoughts on “Interview NRC 1 april 2012

  1. Beter dan dit kan gewoon niet.Helemaal eens. ALLEEN hij heeft het onderwerp goed op de agenda gezet. Zijn boek is geniaal.

  2. Wow, marvelous blog layout! How long have you been blogging for?

    you make blogging look easy. The overall look of your site is
    excellent, let alone the content!

Leave a Reply