Ongemakkelijke Bedgenoten

De relatie politiek en wetenschap is ongemakkelijk. Politici gebruiken graag onderzoeksresultaten om hun beleid te rechtvaardigen. En wetenschappers genieten ervan als hun naam in het politieke debat wordt genoemd. Dat genot neemt echter drastisch af indien onderzoeksresultaten worden misbruikt voor politieke doeleinden.

Max Weber wees er al op dat wetenschappers iets kunnen zeggen over de effectiviteit van de middelen die politici zouden kunnen inzetten om hun politieke doelen te verwezenlijken. Wetenschappers kunnen echter niets zeggen over doelen en waarden. Over middelen kan men immers spreken in rationele termen maar dat kan niet indien het doelen of waarden betreft. Wetenschappers kunnen wel de gevolgen van een beleid dat politici als rechtvaardig ervaren in kaart brengen. Maar zij kunnen niets zeggen over de waarde rechtvaardigheid zelf. Met andere woorden de stap van Sein (het zijn), bij uitstek het domein van wetenschappelijk onderzoek, naar Sollen (hoe de wereld zou moeten zijn) kan wetenschappelijk niet worden gemaakt. Waarden en doelen zijn het terrein van de politiek.

Tegen deze terechte scherpe scheiding van wetenschap en politiek wordt vaak gezondigd. Sociaal wetenschappelijk onderzoek is soms bewust of onbewust gekleurd door waarden. Onderzoek naar de staat van de multiculturele samenleving wordt bijvoorbeeld soms gekleurd door de wens dat culturen goed in staat zijn om vreedzaam samen te leven. Dat is echter lang niet altijd het geval.

Politici maken het nog veel bonter. Zij schermen met dikke onderzoeksrapporten ter ondersteuning van niet alleen de gewenste gevolgen van hun beleid maar ook de waarden die eraan ten grondslag liggen. En dat laatste is onzin. Wetenschap is geen theologie.

De totstandkoming van de euro is een prachtig voorbeeld van hoe politici wetenschappelijk onderzoek misbruiken. Politici die de invoering van de euro in de jaren negentig bepleitten winkelden selectief in de economische wetenschap. Zo werd er gezegd dat een gemeenschappelijke markt eigenlijk niet af is zonder een gemeenschappelijk munt. Een munt zou de prijstransparantie verhogen en daarmee de efficiënte van de gemeenschappelijke markt verhogen. Je zou er bijna tranen van in je ogen krijgen.

Wat die politici er echter niet bij zeiden was dat economen er ook op gewezen hadden dat de invoering van de euro en dus het opgeven van de mogelijkheid van devaluatie wel betekende dat staten die economisch uit de pas liepen hun loonniveau zouden moeten verlagen teneinde hun concurrentiekracht te verbeteren. Ook zou er sprake moeten zijn van hoge arbeidsmobiliteit opdat werklozen van het ene land zouden kunnen werken in een ander land waar wel werk was. Aangezien de arbeidsmobiliteit tegen zou kunnen vallen en lonen maar moeilijk dalen was een herverdelingsmechanisme tussen rijke en arme gebieden onvermijdelijk.

Ondanks de lage arbeidsmobiliteit, de verstarde arbeidsmarkten en het ontbreken van een herverdelingsmechanisme werd de euro vrolijk ingevoerd. Parijs wilde perse de macht van de Bundesbank breken en Bonn was bereid de Duitse mark op te geven in ruil voor de Duitse eenwording.

Dat moest dus wel misgaan. En dat ging het ook. Dankzij de euro genoten de Zuidelijke lidstaten van een lage rente waardoor de druk om te hervormen nog minder werd. Dat ging zes jaar heel aardig totdat de bankencrisis en de Griekse oplichterij de weeffouten van de euro ongenadig aan het licht brachten.

En daar zitten we nu. Het is makkelijk om een deficiënte monetaire unie in te voeren maar het is ongemeen lastig en kostbaar om de weeffouten in een later stadium te herstellen. Zelden werd door de samenleving zo’n hoge prijs betaald voor het veronachtzamen door politici van wetenschappelijke adviezen.

gepubliceerd: DUB, 28 augustus 2012

Leave a Reply